Peter Zegveld "Dynamica Tumultus"
de Appel, Brouwersgracht 196, Amsterdam
‘Het is ijzig koud op 25 april en er is sneeuw voorspeld. We staan midden in de polder op een verlaten snelweg bij een constructie van oranje containers. Zeildoek klappert in de gure wind en soms slaat één van de stalen deuren dicht. Schipbreuk bij Almere-Haven? Hier moet vanavond de eerste uitvoering van Peter Zegveld's Dynamica Tumultus plaatsvinden, een compositie in beeld en geluid waarin hard rijdende auto's een belangrijke rol spelen. (...) De band waarmee Zegveld ook wel onder de naam Caspar Rapak optreedt en het koor zijn samengesteld uit verschillende soorten musici: professionals en amateurs, ze spelen in punkbands, jazz of klassiek. Er is al uitgebreid gerepeteerd de afgelopen weken en het muzikale gedeelte heeft een voorpremière beleefd in Paradiso de zondag tevoren. Auto's en motoren kwamen er gisteren pas voor het eerst bij tijdens de generale repetitie in de polder. Deze moeten met een snelheid van meer dan 140 kilometer per uur door een smalle opening tussen de containers rijden. Beneden die snelheid wordt niet het gewenste visuele effect bereikt. De containers zijn tweehoog gestapeld rondom een tribune zodat een theatertje is ontstaan. Het dak wordt gevormd door dikke balken die er gewoonlijk voor zorgen dat draglines niet in de modder wegzakken. Het publiek kijkt uit op het stuk weg waar de auto's langs zullen flitsen. Daarvóór zijn nog twee podia: links voor het koor en rechts voor de band. In één van de containers staat een grote hoeveelheid geluidsapparatuur opgeslagen waaronder zes bandrecorders. (...) Peter Zegveld begint het concert met een signaal op een orgel van rangeerhoorns die verbonden zijn met persluchtflessen, alsof hij de auto's aanroept. Als een bezetene duwt hij op de knoppen. Dan loopt hij naar een kastje aan de muur waarin onder elkaar een aantal geluidsmixers staan. Langzaam schuift hij een paar kanalen open en in de ruimte klinkt geluid, samengesteld uit verschillende klanken, die elk uit één continu aangehouden toon bestaan. Het is een vreemde mengeling van elektronisch en bestaand geluid die een soort tapijt van klanken doet ontstaan. Weer geeft Zegveld het signaal op de hoorns en nu horen we na enige tijd een auto aankomen. In een flits is hij voorbij - een blauwe Mercedes. ‘Jezus’, zegt iemand, en er gaat een gemompel door de zaal. Er volgen, met regelmatige tussenpozen, een zilvergrijze Audi, een zwarte Range Rover, een gele Volvo en een BMW, alle op slechts 10 meter afstand van het publiek. Iedere auto heeft zijn eigen karakteristieke geluid en na elke passage laat Zegveld het geluid een toon stijgen of dalen om de klankmuur daarna weer gelijk te houden. Na enige tijd wachten horen we van verre een opgevoerde motorfiets optrekken en onze richting uitkomen. De motor rijdt zó hard dat hij volkomen onzichtbaar is. Nu gaat er echt een deining door de zaal. Er volgen nog twee motoren, in een flits. De muziek uit de luidsprekers wordt zachter. De auto's komen weer voorbij maar nu allemaal met hoorns erop gemonteerd. Iedere auto heeft zijn eigen toon die al van verre te horen is en die nog naklinkt als hij al voorbij is. Peter Zegveld laat nu uit de luidsprekers een zeer lage brom komen die steeds luider en hoger wordt totdat de wanden van de containers bijna meetrillen. Het licht gaat uit en na enige tijd gaat een stroboscoop aan. Dan racen de auto's weer voorbij, nu met een schijnwerper naar het publiek gericht. De korte lichtflitsen suggereren bliksem. Na de laatste auto houdt de brom nog even aan om dan abrupt op te houden. In de stilte horen we de regen op het dak kletteren. Nog steeds in het donker bouwt Zegveld een nieuw geluidstapijt op met verschillende tapes en met ruis. Een tuba bootst het geluid van de voorbijrijdende auto's na. Dan laat hij de auto's en motoren weer voorbijflitsen en beëindigt het eerste deel van het concert met een lang stuk tape waarop een vrouwenkoor is opgenomen. Dan gaat het licht aan. Hij geeft het signaal op de rangeerhoorns en het koor en de band komen via de snelweg het 'theater' binnen. In het tweede deel van het concert treedt Zegveld uitsluitend op als dirigent. Hij laat de gitaristen op het hout van hun gitaren kloppen zodat de snaren zacht gaan meetrillen. Het koor neuriet zacht. Langzaam voert Zegveld de spanning op en laat hij er instrumenten bijkomen; koor en band maken slechts één toon. Weer laat hij de auto's en motoren telkens voorbijflitsen. Na iedere passage moet de toonsoort één hoger of één lager of de band moet met een plotselinge harde klap de passage benadrukken, al naar gelang de aanwijzingen van de dirigent. Zegveld werkt nu naar een climax toe. Steeds luider laat hij het koor zingen, de gitaristen kloppen niet meer op het hout van hun instrument maar slaan direct de snaren aan. Op het hoogtepunt schreeuwt het koor bijna, steeds hoger na iedere keer dat een auto of motor langskomt. Zegveld geeft zelf het voorbeeld, waarbij zijn hoofd rood aanloopt. (...) Dan is het afgelopen. Het publiek applaudisseert enthousiast. Zegveld staat er wat lacherig bij, deze eerste keer schrok een aantal leden van het koor toch nog wel van de passerende auto's en daardoor ging niet aldoor alles even gelijk. Lex de Groot, die Zegveld met de technische realisatie van het project heeft geholpen, wordt naar voren gehaald om in het applaus te delen.’ (Bart Lootsma, ‘Een Doppler-concert’, De Appel, 5 (1985) 2, pp. 30-32.)